Met deze tool kan je
studenten theorie bijbrengen door hen te confronteren met situaties die zij zelf in hun praktijk tegenkomen. Zo beklijft de theorie beter, omdat ze de praktijkvoorbeelden zelf ervaren hebben.
Docenten zijn vaak gewend geraakt aan een vast stramien van lesgeven. We hebben theorielessen, die passend bij een bepaalde structuur, afgestemd op de theorie. En er zijn praktijklessen, welke vaak de vorm van consultancy hebben. Een andere manier om met de relatie tussen theorie en praktijk om te gaan, is het 4C/ID-model van Merriënboer. Hierin wordt het onderscheid tussen praktijk en theorie kleiner door de inhoud van een lesperiode te laten aansluiten op een gangbare situatie in de beroepspraktijk. Zo kan er bijvoorbeeld een praktijksituatie voorkomen waarbij een consultant wordt ingevlogen om een adviesrapport op te stellen over een veranderplan, passend bij een nieuwe strategie. In dat geval gaan de theorielessen dan over een organisatie in kaart brengen, een veranderplan opstellen en een adviesrapport schrijven. Maar, wat als we de student willen uitdagen om om te gaan met complexe situaties? Een standaardaanpak kan in zo’n situatie juist contra-productief zijn.
Een alternatief wordt geformuleerd door de Deense business school KAOSPilot, die een specifieke aanpak nastreeft waarbij de student zo veel mogelijk aan zet is in het leren. Zij spreekt van enerzijds de leervraag oproepen en anderzijds de spanning opbouwen.
Hieronder is een klein voorbeeld van een gebeurtenis in de klas waar ik theorie geef door in te spelen op een situatie in de praktijk. In deze context hebben studenten de opdracht gekregen om een mini-interventie voor te stellen om te kijken hoe zij gedrag kunnen aanpassen in de organisatie waar ze mee werken.
Voorbeeld uit de praktijk
Student: “Deze klant wilt helemaal niet veranderen! We hebben allerlei duurzame/sociale oplossingen aangeboden en ze willen daar maar niets mee?”
Ik: “Wat vervelend! Kan je me even meenemen in de situatie? Wat hebben jullie precies gezegd? En wat waren hun woorden?”
Student legt de situatie uit. De groep heeft een aantal vanuit hun oogpunt praktische oplossingen aangeboden, zoals het aanbieden van veganistische snacks bij een frituur, die niet passen bij de huidige klandizie van het bedrijf.
Ik: “Interessant! Klinken als mogelijke oplossingen. Wat zei jullie partner precies?”
Student: “Ze dachten dat dat niet echt past bij hun bedrijf.”
Ik naar de groep: “Zijn er nog meer groepen die hiertegen aan lopen?”
Student van een andere groep: “Nou ja, ik heb niet echt het gevoel dat ik bezig ben met betekeniseconomie [nieuwe economische wereldbeelden waarbij vanuit respect voor natuur en mens wordt gehandeld]. We moeten gewoon een enquête houden om de doelgroep in kaart te brengen.”
Ik loop naar het bord en tegen twee assen, met als doel het model van Thomas en Kilmann uit te leggen.
“Bij jullie beiden gebeurt niet echt wat jullie willen, nietwaar? Als je op deze as jullie eigen belangen en doelen neerzet en op de andere as hun belangen en doelen: waar staan jullie dan?”
De frituur-groep: “In ons beiden belang, toch? Zij zijn toch degenen die naar betekeniseconomie willen?”
Ik: “Ja, dat klopt wel, maar voelt dat op dit moment voor hen ook zo? Dat jullie hun belang dienen?”
De frituur-groep: “Nee, niet echt.”
Ik: “In welk kwadrant zitten jullie dan?”
De groep wijst forceren aan.
Ik: “Waarom zou dat een nuttige positie zijn?”
Ik wil hen laten zien dat er geen foute vorm van conflictstijlen zijn, maar dat de keuze wel consequenties heeft.
De frituur-groep: “Nou, ze zijn er alsnog naar aan het kijken.” Ik maak een mentale notitie (of soms in de hoek van een schoolbord) dat we het moeten gaan hebben over hoe veranderprocessen werken.
Andere student: “Maar jullie zijn toch ontevreden!”
De frituur-groep: “Ja, omdat ze in het gesprek boos werden.”
Ik leg uit aan de klas dat forceren je kan helpen om korte termijn doelen te behalen, maar dat het je ook in de relatie met de ander op langere termijn problemen op kan leveren.
De “enquête-groep”: “En wat hebben wij dan gedaan?”
Ik: “Hoe zien jullie dat zelf? Waarom dragen jullie dit aan?”
De enquête-groep: “Omdat we meer verwacht hadden.”
Ik: “Dus waar zitten jullie op de as van mijn belang?”
De enquête-groep: “Laag.”
Ik leg uit wat de consequenties zijn en wat de andere kwadranten betekenen.
Student: “Maar je zei toch dat er geen foute strategie en geen goede? Mij lijkt samenwerken toch echt wel beter en ontwijken nooit goed.”
Voorbeeld van een klasdiscussie waarin theorie in de les geïntroduceerd wordt.
De discussie in de klas gaat verder over voorbeelden van situaties waarin ook ontwijken belangrijk kan zijn en samenwerken niet het gewenste resultaat oplevert.
Op deze manier wordt de kennis op het relevante moment geïntroduceerd in de klas. Nu zijn er ook elementen van de theorie die al eerder nodig zijn om bijvoorbeeld systeemdenken te introduceren. Daarvoor kunnen echte wereldproblemen gebruikt worden of praktijkcasuïstiek.